In de oude steentijd zal roken een van de eerste manieren zijn geweest om voedsel te bereiden. 

Waar wij tegenwoordig eten roken om de smaak, deden ze dat vroeger juist om het voedsel voor een langere periode te kunnen bewaren, ook wel conserveren genoemd. Helaas hadden ze toen nog niet de Borniak rookovens om het makkelijk te maken. Nee ze rookten het eten via een spit boven het vuur of met rook tipi met huiden. De rook tipi is een rek op de vuurplaats die af te dekken is met huiden. Rond de middeleeuwen heeft deze techniek zijn intrede gedaan in Nederland. 

Je kan op twee manieren roken, koud en warm. Oorspronkelijk werd koud roken vooral gebruikt om voedsel een langere houdbaarheid te geven. Roken is namelijk een gezonde manier van conserveren. Warm roken maakt dat de ingrediënten garen maar toch zacht en sappig blijven. 

Bij koud roken gaat het om een temperatuur tussen de 10 en 25 graden. Koud roken is een ideale manier om een rooksmaak te geven aan producten die niet hoeven te garen zoals bijvoorbeeld chocola, kazen of bacon.  

Bij warm roken gaat het om een temperatuur tussen de 40 en 110 graden. Het doel bij warm roken is het gerecht garen en de rooksmaak creëren. Tijdens het warm roken veranderen de eiwitten van structuur hierdoor wordt het gerecht gaar.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *